Matthew 23

1Toen sprak Jezus tot de scharen en tot Zijn discipelen, 2Zeggende: De Schriftgeleerden en de Farizeën zijn gezeten op den stoel van Mozes;
 zijn gezeten Dat is, zij zijn daartoe geroepen en gesteld om de wet van Mozes het volk voor te lezen en te verklaren; Act 13:15 en Act 15:21 .
3Daarom, al wat zij u zeggen, dat gij houden zult, houdt dat en doet het; maar doet niet naar hun werken; want zij zeggen het, en doen het niet.
 al wat zij u zeggen Namelijk uit de wet van Mozes en de profeten, want anderszins hetgeen zij daar tegen of buiten leerden, moet Christus den zuurdesem der Farizeën, en vermaant zijne discipelen zich daarvan te wachten; Mat 16:6 , Mat 16:12 .
4Want zij binden lasten, die zwaar zijn en kwalijk om te dragen, en leggen ze op de schouderen der mensen; maar zij willen die met hun vinger niet verroeren.
 binden lasten, Een gelijkenis, genomen van bossen of pallen van verscheidene dingen, die men samenbindt om iemand op de schouders te leggen om te dragen.
5En al hun werken doen zij, om van de mensen gezien te worden; want zij maken hun gedenkcedels breed, en maken de zomen van hun klederen groot.
 gedenkcedels Grieks, Phylacteria; dat is, bewaarcedels, welke briefjes of cedeltjes van perkament waren, waarop de wet Gods of enig deel derzelve geschreven stond, die zij aan hunne voorhoofden en armen vonden, om te schijnen de gedachtenis der wet altijd voor ogen te hebben, en meenden daarin te volgen hetgeen God beveelt Exo 13:9 , Exo 13:16 ; Deu 6:8 .
,
 zomen van hunne klederen Dit waren franjes met blauwe snoertjes aan de hoeken van de bovenste klederen, die zij, volgens de wet, Num 15:38 ; Deu 22:12 , moesten dragen om daardoor te gedenken aan de hemelse leer der wet.
6En zij beminnen de vooraanzitting in de maaltijden, en de voorgestoelten in de synagogen; 7Ook de begroetingen op de markten, en van de mensen genaamd te worden: Rabbi, Rabbi!
 Rabbi, rabbi Dit is een Hebr. woord, betekende iemand, die geleerdheid en aanzien uitsteekt, en meer is dan anderen, dat is Meester, Meester.
8Doch gij zult niet Rabbi genaamd worden; want Een is uw Meester, namelijk Christus; en gij zijt allen broeders.
 rabbi Het gebruik van deze, alsook van de volgend titels, wordt niet geheel verboden, want zij worden somtijds den profeten en apostelen wel toegeschreven, maar de ijdele eer en heerschappij of meesterschap over het geloof en de conscientie van anderen, die zij daarin zochten, vs.11.
,
 Meester, Grieks, Voorganger, leidsman of leidsmeester. Want hij alleen is de enige wetgever en onze opperste profeet, die in zaken, het geloof en den godsdienst aangaande, alleen moet gehoord en gevolgd worden. Mat 17:5 , en die den weg der zaligheid niet alleen aanwijst, maar ook zelf met zijn voorbeeld volmaakt voorgaat; Heb 2:10 , en Heb 12:2 .
9En gij zult niemand uw vader noemen op de aarde; want Een is uw Vader, namelijk Die in de hemelen is.
  Een is uw Vader, Overmits wij van Hem alleen ons wezen en onderhoud naar lichaam en ziel oorspronkelijk hebben, van Hem alleen alles goeds moeten verwachten en op Hem alleen vertrouwen.
10Noch zult gij meesters genoemd worden; want Een is uw Meester, namelijk Christus.
  Een is uw Meester Dat is, voorganger. Zie vs.8.
11Maar de meeste van u zal uw dienaar zijn.
 meeste van u zal uw dienaar zijn Grieks, meerder of groter.
12En wie zichzelven verhogen zal, die zal vernederd worden; en wie zichzelven zal vernederen, die zal verhoogd worden. 13Maar wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden! want gij sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen, overmits gij daar niet ingaat, noch degenen, die ingaan zouden, laat ingaan.
 Degenen, die ingaan zouden, Of, de ingaande; dat is, die op den weg zijn om de leer des Evangelies aan te nemen, belet gij, zoveel in u is, dat zij niet voortgaan.
14Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden, want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen.
 den schijn van Of dekmantel.
,
 lang te bidden; Dat is, onder schijn van godsvrucht en voor haar te bidden, berooft gij haar van hare middelen. Zie ook 2Ti 3:6 . Of, onder een schijn of tot een dekmantel, zijt lang biddende.
,
 zwaarder oordeel Grieks, overvloediger.
15Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden, want gij omreist zee en land, om een Jodengenoot te maken, en als hij het geworden is, zo maakt gij hem een kind der helle, tweemaal meer dan gij zijt.
 land Grieks, het droge; Gen 1:10 .
,
 Jodengenoot Grieks, Proselyton; dat is, een aankomeling, die namelijk van den heidense godsdienst zich begeeft tot de Joodse, gelijk daar was Nikolaus, een aankomeling van Antiochië; Act 6:5 ; zie 1Ch 2:55 ; Eze 14:7 ; Act 2:10 .
,
 kind der hel, Grieks, zoon; dat is, waardig der helse verdoemenis; 2Sa 12:5 .
16Wee u, gij blinde leidslieden, die zegt: Zo wie gezworen zal hebben bij den tempel, dat is niets; maar zo wie gezworen zal hebben bij het goud des tempels, die is schuldig.
 dat is niets; Dat is, dat geldt niet, of die is niet gehouden te betalen hetgeen hij met zulk een eed beloofd heeft.
,
 die is schuldig Dat is, die is gehouden zijne belofte te betalen.
17Gij dwazen en blinden, want wat is meerder, het goud, of de tempel, die het goud heiligt?
 Gij dwazen en blinden; Christus kent hiermede niet voor goed de eden bij de creaturen gedaan, maar toont alleen hoe verkeerdelijk zij daarvan oordeelden, en de conscientiën der mensen kwalijk onderrichtten.
18En zo wie gezworen zal hebben bij het altaar, dat is niets; maar zo wie gezworen zal hebben bij de gave, die daarop is, die is schuldig.
 de gave, Dat is, offerande. Zie Mat 5:24 .
19Gij dwazen en blinden, want wat is meerder, de gave, of het altaar, dat de gave heiligt? 20Daarom wie zweert bij het altaar, die zweert bij hetzelve, en bij al wat daarop is. 21En wie zweert bij den tempel, die zweert bij denzelven, en bij Dien, Die daarin woont.
 die daarin woont Of, die denzelven bewoont. Hoe God in den tempel woont, zie 1Ki 8:27 .
22En wie zweert bij den hemel, die zweert bij den troon Gods, en bij Dien, Die daarop zit. 23Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden, want gij vertient de munte, en de dille, en den komijn, en gij laat na het zwaarste der wet, namelijk het oordeel, en de barmhartigheid, en het geloof. Deze dingen moest men doen, en de andere niet nalaten.
 vertient Dat is, tienden geeft, of leert dat men daarvan tienden moet geven.
,
 de munte Het Griekse woord Hedyosmos heeft zijn naam van zoet of welrieken.
,
 het zwaarste der wet, Dat is, de gewichtigste stukken.
,
 het oordeel Dat is, hetgeen recht en billijk is.
,
 de barmhartigheid Dat is, de werken der liefde.
,
 het geloof Dat is, getrouwheid in alle handelingen met de mensen.
24Gij blinde leidslieden, die de mug uitzijgt, en den kemel doorzwelgt.
 de mug uitzijgt Of, een mug kleinst en een kemel doordrinkt. Dit is een algemeen spreekwoord tegen degenen, die in het kleine nauw zien en het grote niet achten.
25Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden, want gij reinigt het buitenste des drinkbekers, en des schotels, maar van binnen zijn zij vol van roof en onmatigheid.
 van roof en onmatigheid Dat is, vol van spijs en drank met onrechtvaardigheid verkregen en met onmatigheid gebruikt.
26Gij blinde Farizeër, reinig eerst wat binnen in den drinkbeker en den schotel is, opdat ook het buitenste derzelve rein worde.
 reinig eerst Dat is, laat af van onrechtvaardigheid en onmatigheid, waardoor uw spijs en drank verontreinigd was, zo zullen uw schotels en drinkbekers ook rein zijn.
27Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden, want gij zijt den witgepleisterden graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinigheid. 28Alzo ook schijnt gij wel den mensen van buiten rechtvaardig, maar van binnen zijt gij vol geveinsdheid en ongerechtigheid. 29Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden, want gij bouwt de graven der profeten op, en versiert de graftekenen der rechtvaardigen;
 graftekenen Dat is, de gebouwen, die over de graven boven de aarde tot gedachtenis der overledenen opgericht worden, die men tomben noemt.
30En zegt: Indiën wij in de tijden onzer vaderen waren geweest, wij zouden met hen geen gemeenschap gehad hebben aan het bloed der profeten.
 ten tijde onzer vaderen Grieks, in de dagen.
,
 aan het bloed der profeten Grieks, in het bloed; dat is, in het bloedvergieten of doden.
31Aldus getuigt gij tegen uzelven, dat gij kinderen zijt dergenen, die de profeten gedood hebben.
 kinderen zijt dergenen, Grieks, zonen.
32Gij dan ook, vervult de mate uwer vaderen!
 vervult de maat uwer vaderen Dat is, gaat zo vrij voort, volgt en voleindigt uwer vaderen boosheid in het doden der profeten, totdat u de verdiende straf zal overkomen.
33Gij slangen, gij adderengebroedsels! hoe zoudt gij de helse verdoemenis ontvlieden?
 slangen, Zie Rom 3:13 , enz.
,
 helse verdoemenis ontvlieden? Grieks, het oordeel der hel.
34Daarom ziet, Ik zende tot u profeten, en wijzen, en schriftgeleerden, en uit dezelve zult gij sommigen doden en kruisigen, en sommigen uit dezelve zult gij geselen in uw synagogen, en zult hen vervolgen van stad tot stad;
 schriftgeleerden, Dit woord wordt hier genomen voor oprechte leraars, hoedanig een schriftgeleerde Ezra is geweest; Ezr 7:6 ; Mat 13:52 .
35Opdat op u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten is op de aarde, van het bloed des rechtvaardigen Abels af, tot op het bloed van Zacharia, den zoon van Barachia, welken gij gedood hebt tussen den tempel en het altaar.
 bloed, dat vergoten is Dat is, de straffen om al het bloedvergieten der rechtvaardigen, gelijk Mat 27:25 ; want de kinderen die het kwade voorbeeld van de misdaden hunner ouders volgen, worden derzelver zonde en straf deelachtig; Exo 20:5 .
,
  Barachia, Deze wordt ook Jochannan genaamd, 1Ch 6:9 , en Jojada, 2Ch 24:22 , en hier Barachia. En deze Zacharias is een van de laatste profeten geweest, wiens door of vermoorden in het Oude Testament met name verhaald wordt, en wiens bloed, gelijk ook het bloed van Abel, tot God om wraak geroepen heeft.
36Voorwaar zeg Ik u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht. 37Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn! hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugels; en gijlieden hebt niet gewild.
 uwe kinderen Dat is, uwe inwoners.
,
 hebt niet gewild Dat is, gij hebt zulks altijd gezocht te verhinderen, zie vs.13, en nochtans heeft Christus, tegen hun dank, al de zijnen uit hen vergaderd; Isa 1:8 ; Rom 9:29 .
38Ziet, uw huis wordt u woest gelaten.
 wordt u woest gelaten Dat is, zal verwoest worden en verwoest blijven: hetwelk omtrent veertig jaren daarna door de Romeinen geschied is.
39Want Ik zeg u: Gij zult Mij van nu aan niet zien, totdat gij zeggen zult: Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren!
 totdat gij zeggen zult Namelijk ten uitersten dage, wanneer Hij in zijne heerlijkheid zal komen ten oordeel, en zij alsdan zullen moeten bekennen dat Hij de gezegende des Heeren, dat is de ware Messias is; Rev 1:7 .
,
 is Hij, Of, zij.
Copyright information for DutSVVA